تعلم اللغة الهولندية محادثات

Persoon 1: Hallo, hoe gaat het met je?

الشخص 1: مرحبًا، كيف حالك؟

Persoon 2: Het gaat goed, dank je. En met jou?

الشخص 2: بخير، شكرًا. وأنت؟

Persoon 1: Het gaat ook goed, dank je. Heb je plannen voor het weekend?

الشخص 1: أنا أيضًا بخير، شكرًا. هل لديك خطط لعطلة نهاية الأسبوع؟

Persoon 2: Ja, ik ga met mijn familie naar het strand. En jij?

الشخص 2: نعم، سأذهب مع عائلتي إلى الشاطئ. وأنت؟

Persoon 1: Ik ga een dagje naar de stad met wat vrienden. Hopelijk wordt het mooi weer.

الشخص 1: سأذهب ليوم واحد إلى المدينة مع بعض الأصدقاء. نأمل أن يكون الطقس جميلًا.

Persoon 2: Dat klinkt leuk. Veel plezier en geniet van het mooie weer!

الشخص 2: يبدو هذا ممتعًا. استمتع بالوقت واستمتع بالجو الرائع

Persoon 1: Hallo, hoe gaat het met je?

Persoon 2: Hallo, het gaat goed met mij, bedankt. En met jou?

Persoon 1: Het gaat ook goed, dank je. Heb je plannen voor het weekend?

Persoon 2: Ja, ik ga met vrienden naar de stad om te winkelen en dan ‘s avonds uit eten.

Persoon 1: Klinkt leuk! Ik denk dat ik naar het park ga om te wandelen en van het mooie weer te genieten.

Persoon 2: Dat klinkt ook heerlijk. Hopelijk wordt het mooi weer!

Persoon 1: Ja, laten we duimen voor goed weer. Nou, ik moet gaan. Fijn om met je te praten!

Persoon 2: Jij ook, tot ziens!

الشخص الأول: مرحبًا، كيف حالك؟

الشخص الثاني: مرحبًا، أنا بخير، شكرًا. وأنت؟

الشخص الأول: أنا أيضًا بخير، شكرًا. هل لديك خطط لعطلة نهاية الأسبوع؟

الشخص الثاني: نعم، سأذهب مع الأصدقاء إلى المدينة للتسوق، ثم سنذهب لتناول العشاء في المساء.

الشخص الأول: يبدو رائعًا! أعتقد أنني سأذهب إلى الحديقة للمشي والاستمتاع بالطقس الجميل.

الشخص الثاني: يبدو ذلك أيضًا رائعًا. نأمل أن يكون الطقس جيدًا!

الشخص الأول: نعم، دعونا نصلي من أجل طقس جيد. حسنًا، يجب أن أذهب الآن. كان لطيفًا التحدث إليك!

الشخص الثاني: كذلك، إلى اللقاء